Autobiografische herinneringen bij patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis........????

Universiteit Leiden


contact print zoeken


Wetenschapsagenda

Samenvatting proefschrift

Autobiografische herinneringen bij patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis

Ismay Kremers

De borderline persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een patroon van instabiliteit van het zelfbeeld, relaties met anderen en emotionele reacties. Daarnaast is een belangrijk kenmerk impulsiviteit. Deze impulsiviteit is vaak al van jongs af aan zichtbaar en komt op meerdere manieren tot uiting (American Psychiatric Association, 1994).

In dit proefschrift staat het autobiografisch geheugen van patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) centraal. Volgens het model van Martin Conway (Conway & Bekerian, 1987; Conway, 1992; 1997) zijn autobiografische herinneringen hiërarchisch opgebouwd. Bovenaan de hiërarchie bevinden zich de abstracte gebeurtenissen, die verwijzen naar langere tijdsperiodes zoals ”toen ik nog op school zat”. Daaronder bevindt zich informatie die iets specifieker is: gebeurtenissen die zich herhalen, zoals avondwandelingen op het strand of vakanties in België. Meestal verwijst deze informatie naar enkele dagen, weken of maanden. Onderaan de hiërarchie bevindt zich de meest specifieke kennis. Deze kennis verwijst naar één bepaalde gebeurtenis en wordt meestal uitgedrukt in seconden, minuten of uren.

Het uitgangspunt van het model van Conway is dat autobiografische herinneringen samenstellingen of interpretaties van informatie en kennis zijn (Bartlett, 1932; Conway, 1997). Deze constructies kunnen verstoord worden, maar kunnen later ook weer hersteld worden. In dit proefschrift worden enkele voorbeelden besproken van geheugenconstructies: categorische herinneringen, inconsistente herinneringen en dissociatie.

Categorische herinneringen

In 1986 onderzochten Williams en Broadbent het autobiografische geheugen bij patiënten die recentelijk een suïcide poging hadden gedaan. Zij legden hen 10 woorden voor en vroegen voorafgaand aan ieder woord: aan welke specifieke gebeurtenis doet dit woord je denken? Met een specifieke gebeurtenis werd een gebeurtenis bedoeld die op een bepaalde dag plaatsvond en die niet langer dan 1 dag duurde. Williams en Broadbent ontdekten dat de patiënten vooral antwoordden met categorische herinneringen zoals: ”iedere ochtend als ik in de lift sta met mijn buurvrouw” in reactie op het woord vijandig. Patiënten bleken in vergelijking met een controlegroep zeer veel moeite te hebben met het herinneren van specifieke gebeurtenissen (in deze samenvatting lijkt het erop dat specifieke en categorische herinneringen volledig elkaars tegengestelde zijn, terwijl dat niet zo is. Enkel omdat er in de onderzochte populaties weinig herinneringen genoemd werden die niet in een van de categorieën specifiek, categorisch of geen herinnering vielen, worden de termen categorisch en specifiek gemakshalve gebruikt als twee kanten van één medaille). Het leek erop dat het de klinische groep niet lukte om soepel door de verschillende hiërarchische niveaus van autobiografische herinneringen te navigeren, maar dat ze vooral bleven steken op de twee hoogste niveaus.

In de jaren na de bevindingen van Williams en Broadbent is er veel onderzoek gedaan naar categorische herinneringen bij psychiatrische groepen (voor een overzicht, zie Williams, 1996). De aandacht richtte zich vooral op de invloed van trauma en depressie, omdat beide gerelateerd leken aan categorische herinneringen. Aanvankelijk leek het erop dat categorische herinneringen vooral kenmerkend waren voor patiënten met een depressie, maar de laatste tijd raken onderzoekers meer overtuigd van de invloed van traumatische gebeurtenissen. Aangezien patiënten met BPS vaak geconfronteerd zijn met traumatische gebeurtenissen, zowel in hun jonge jeugd als daarna, maar daarnaast ook vaak een depressie hebben, leek deze patiëntenpopulatie geschikt om de aanwezigheid en correlaten van categorische herinneringen te onderzoeken.

In dit proefschrift is de specificiteit van het autobiografisch geheugen in meerdere hoofdstukken beschreven. In Hoofdstuk 2 is onderzocht of patiënten met BPS meer moeite hebben met het zich herinneren van specifieke gebeurtenissen in vergelijking tot patiënten met een depressie en een controlegroep (zonder psychopathologie). Om de invloed van een depressie te kunnen onderzoeken, werden de BPS patiënten onderverdeeld in een depressieve en een niet-depressieve groep. De specificiteit werd onderzocht met de AMT, de autobiografische geheugentaak die reeds gebruikt werd door Williams en Broadbent in 1986. Echter, in dit proefschrift is een aangepaste versie gebruikt, waarin respondenten gevraagd werd een specifiek moment te herinneren waarop ze een bepaalde persoonlijkheidstrek vertoonde (McNally, Lasko, Macklin, & Pitman, 1995). De invloed van traumatische herinneringen uit de kindertijd, intrusies van traumatische gebeurtenissen, vermijding van deze intrusies, dissociatie en depressieve symptomen op de specificiteit van de autobiografische herinneringen werd eveneens onderzocht. De resultaten toonden aan dat de depressieve patiënten met BPS en de patiënten met een depressie (maar zonder BPS) minder specifieke herinneringen noemden dan de controlegroep. Patiënten met BPS maar zonder een depressie verschilden niet van de controlegroep. De onderzochte correlaten bleken allen niet van invloed te zijn op de specificiteit. Er werd geconcludeerd dat BPS zonder depressie niet hoeft te leiden tot verminderde specificiteit. Het is niet een geschiedenis van traumatische ervaringen, maar een comorbide depressie die gerelateerd is aan geheugen specificiteit bij patiënten met BPS. De resultaten van dit onderzoek zijn tegengesteld aan andere onderzoeksresultaten. Mark Williams geeft als mogelijke verklaring dat indien traumatische ervaringen zo ernstig en complex zijn als vaak het geval is bij patiënten met BPS, dat dan de beschermende functie van categorische herinneringen niet voldoet. Meer primitieve reacties zoals dissociatie en automutilatie zouden daarvoor in de plaats komen. In dit onderzoek vonden we echter geen relatie tussen trauma en dissociatie. Wellicht komt dit door een modererend effect van temperament op de relatie tussen trauma en dissociatie. Dit zou betekenen dat traumatische gebeurtenissen, onafhankelijk van de ernst, kunnen resulteren in dissociatie of automutilatie bij individuen met een verhoogde sensitiviteit. Toekomstig onderzoek zou moeten nagaan of de relatie tussen trauma, categorische herinneringen en dissociatie beïnvloed wordt door deze sensitiviteit.

Na de eerste onderzoeksmeting die beschreven is in Hoofdstuk 2, startten alle BPS patiënten met therapie (psychoanalytische psychotherapie of cognitieve gedragstherapie). In hoofdstuk 3 wordt de specificiteit van herinneringen beschreven nadat de patiënten 15 maanden psychotherapie hebben gevolgd. Na 15 maanden volgden nog 37 BPS patiënten met een depressie therapie en 18 BPS patiënten zonder depressie. De resultaten laten zien dat het percentage specifieke en categorische herinneringen veranderlijk is. Na 15 maanden noemden alleen de patiënten met BPS en een depressie bij het begin van de behandeling meer specifieke en minder categorische herinneringen. Patiënten zonder depressie bij het begin van de behandeling noemden niet meer specifieke of minder categorische herinneringen, hetgeen niet erg verrassend was omdat ze al erg specifiek waren voordat ze in therapie gingen. De verandering over de tijd was niet gerelateerd aan veranderingen in ernst van depressieve klachten, ernst van borderline klachten, dissociatie of gedachten onderdrukking. Daarnaast werd onderzocht of het percentage specifieke of categorische herinneringen van voor de start van therapie de ernst van depressieve of borderline klachten tijdens behandeling kon voorspellen. Eerder onderzoek bij o.a. depressieve patiënten had namelijk aangetoond dat die patiënten die weinig specifieke herinneringen noemen, een kleinere kans op herstel hebben. Hoofdstuk 3 laat zien dat specificiteit bij het begin van therapie niet de ernst van depressieve klachten na 15 maanden voorspelt. Het percentage specifieke herinneringen dat genoemd werd in reactie op een negatief woord voorspelde wel de ernst van borderline klachten na 15 maanden. Dit geldt niet voor herinneringen naar aanleiding van een positief woord. Een mogelijke verklaring voor dit valentie effect is dat de aandacht tijdens de therapie sessies vooral gericht was op het omgaan met negatieve gebeurtenissen. Als dit (gedeeltelijk) bereikt is, zullen patiënten minder klachten rapporteren.

Naast een relatie met trauma en depressie heeft onderzoek bij o.a. depressieve en suïcidale patiënten aangetoond dat problemen in specificiteit gerelateerd zijn aan moeilijkheden in het oplossen van sociale problemen. Hoofdstuk 4 laat zien dat patiënten met BPS meer moeilijkheden hebben met het oplossen van sociale problemen dan een controlegroep. Dit werd onderzocht met behulp van een taak waarbij het begin en het einde van een verhaaltje werd verteld en waarbij gevraagd werd het middenstuk in te vullen (Platt, Spivack, & Bloom, 1975). Het zou logisch zijn om ook bij patiënten met BPS een relatie te verwachten tussen de specificiteit van het autobiografische geheugen en het sociaal probleem oplossend vermogen, zoals dat al bij andere psychiatrische populaties en ook bij controlegroepen is gevonden. Echter, nu in het vorige hoofdstuk is gebleken dat patiënten met BPS niet allemaal moeite hebben met het herinneren van specifieke gebeurtenissen, was onduidelijk of er een relatie met het sociaal probleem oplossend vermogen gevonden zou worden. De resultaten toonden geen verband tussen beide, niet bij patiënten met BPS, maar ook niet in de controlegroep. Omdat Williams samen met enkele collega’s (1996) gesuggereerd heeft dat moeilijkheden in het oplossen van dagelijkse problemen wel eens veroorzaakt zouden kunnen worden door een onvermogen om specifieke situaties in de toekomst voor te stellen, werd bij patiënten met BPS en bij een controlegroep ook een toekomstgerichte taak afgenomen. In deze taak werden net als bij de autobiografische geheugentaak 10 woorden voorgelegd, maar nu werd gevraagd een moment in de toekomst voor te stellen waarop een bepaalde persoonlijkheidstrek vertoond zal worden. Het bleek dat patiënten met BPS meer moeite hadden met deze taak dan een controlegroep, maar het verschil was maar net significant. Specificiteit van toekomstige gebeurtenissen was echter niet gerelateerd aan het sociaal probleemoplossend vermogen bij patiënten met BPS. Bij de controlegroep werd wel een verband gevonden, hetgeen pleit voor de gedachte dat het probleem oplossend vermogen bij patiënten met BPS afwijkende correlaten kent. Geconcludeerd werd dat de specificiteit van het autobiografisch geheugen en van toekomstige gebeurtenissen bij patiënten met BPS niet noodzakelijk gerelateerd zijn aan moeilijkheden in het sociaal probleemoplossend vermogen. Er is reden om te denken dat andere factoren zoals emotie disregulatie bij patiënten met BPS van invloed is op het beperkte sociaal probleem oplossend vermogen (Kehrer & Linehan, 1996).

Dissociatie

Soms zijn mensen helemaal niet meer in staat zich belangrijke gebeurtenissen uit hun leven te herinneren. Dit wordt dissociatieve amnesie genoemd en komt bij patiënten met BPS regelmatig voor (Zanarini, Ruser, Frankenburg, & Hennen, 2000a). Het is niet duidelijk of deze dissociatieve symptomen gerelateerd zijn aan trauma. Hoofdstuk 5 gaat hier verder op in en onderzoekt de mogelijke relatie tussen traumatische ervaringen in de kindertijd en pathologische en niet-pathologische dissociatie. Een dergelijke relatie werd niet gevonden in een groep van 79 patiënten met BPS. Vervolgens is onderzocht of er sprake was van een modererende invloed van de ervaren relatie met beide ouders in de kindertijd. Dit omdat sommige onderzoekers suggereren dat de relatie tussen trauma en dissociatie beïnvloed wordt door de vroegere relatie met de ouders. Patiënten die zeiden in hun jeugd ernstige traumatische gebeurtenissen te hebben meegemaakt, en die hun vaders als zorgzaam hebben ervaren, scoorden hoog op pathologische dissociatie. Opvallend genoeg blijkt dit alleen te gelden voor patiënten die door hun vader misbruikt zijn (seksueel, lichamelijk of emotioneel). Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is dat in een situatie waarin een vader zowel zorgzaam is als misbruik van je maakt, pathologische dissociatie helpt om met deze complexe tegenstelling om te gaan. Dissociatie functioneert dan mogelijk als een aanpassingsreactie op deze moeilijke situatie. Het is echter nog steeds onduidelijk wat de onderliggende mechanismen zijn van dissociatieve symptomen en de relatie met trauma. Onderzoek daarnaar valt buiten het bereik van dit proefschrift.

Consistentie van herinneringen

Het uitgangspunt van het model van Conway is dat autobiografische herinneringen samenstellingen of interpretaties van informatie en kennis zijn, die verstoord kunnen worden, maar later ook weer kunnen worden hersteld. Verschillende studies hebben onderzoek gedaan naar de consistentie van traumatische herinneringen over de tijd. De resultaten zijn niet eenduidig. Sommige onderzoekers zijn ervan overtuigd dat herinneringen accuraat en stabiel zijn, terwijl anderen hebben ontdekt dat herinneringen erg aan verandering onderhevig zijn. Er is zeer weinig onderzoek gedaan naar consistentie van traumatische herinneringen voor en na therapie. In hoofdstuk 6 worden de resultaten besproken van een onderzoek naar de consistentie van traumatische herinneringen bij 50 patiënten met BPS die reeds 27 maanden therapie volgen. Het gemiddelde aantal traumatische gebeurtenissen voor en na 27 maanden psychotherapie bleef gelijk, maar bijna alle patiënten noemden andere gebeurtenissen op beide momenten. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat patiënten die meerdere traumatische gebeurtenissen gedurende langere tijd hebben meegemaakt, moeite hebben zich de details van één bepaalde traumatische gebeurtenis te herinneren. Meerdere episodes zouden door elkaar lopen en daardoor vervagen en verworden tot één schema (Linton, 1975). Het is mogelijk dat een patiënt zich de ene keer een bepaalde gebeurtenis herinnert afkomstig van een bepaald schema en de andere keer een andere gebeurtenis afkomstig uit datzelfde schema. Onderzoek suggereert dat veranderingen in het aantal traumatische gebeurtenissen gerelateerd kunnen zijn aan veranderingen in dissociatieve symptomen, gedachten onderdrukking, specificiteit van het autobiografisch geheugen, depressieve symptomen en borderline klachten. In het huidige onderzoek werden deze verbanden echter niet gevonden.

Het huidige onderzoek kent enkele beperkingen. Zo kunnen de resultaten niet zomaar gegeneraliseerd worden naar alle patiënten met BPS. Dit omdat er een selectie is opgetreden door o.a. de in dit onderzoek gebruikte exclusiecriteria en het feit dat alle onderzochte patiënten ambulant behandeld werden. Daarnaast is in het huidige onderzoek veel gebruik gemaakt van zelfrapportage en enkele taken die meer validering behoeven. Ook zijn enkele hoofdstukken gebaseerd op cross-sectioneel onderzoek. Daartegenover staat dat een relatief grote groep patiënten met BPS onderzocht is, dat patiënten op een zorgvuldige manier gediagnosticeerd zijn en dat sommige studies longitudinaal van opzet waren.

vorige pagina
top pagina

Autobiografische herinneringen bij patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis

 

Een proefschrift Universiteit Leiden.

------------Het zet me gelijk aan het denken, zie dikgedrukt welke waarde er dan aan die -herinneringen zou moeten worden geschonken bijvoorbeeld.....................

Als omstander zeg ik dit gezien de ervaringen.

In dit onderzoek is geen sprake van enige waarheidsvinding dan ook blijkbaar.

Daarbij wijs ik op www.bpdcentral.com en op de kenmerken zoals leugen en bedrog en manipulatie. Plus het verdraaien van de realiteit en feiten wat blijkbaar deze clientéle ook veelvuldig doet.

Zo zeggen ook de deskundigen. Onterechte zwartmakerij en beschuldigingen komen veelvuldig voor helaas. Die dan ineens niet of nauwelijks blijken te worden onderzocht ook. En dan?

Zitten ze met -valse verklaringen-

Reacties

Populaire posts van deze blog

Onderzoek verband geloof en persoonlijkheidsstoornis

Het einde van het gezin.......